[ photo: 1.7 | Stichting Familie Twaalfhoven ]

Voorgeschiedenis

1.2 Twaalfhovens in Kamerik

Willem Twaalfhoeven
De oudste vermelding van een persoon met de achternaam Twaalfho(e)ven dateert uit 1346. Hij is te vinden in een register uit de administratie van de graaf van Holland. Daarin is vastgelegd dat Willem Twaalfhoeven (er staat eigenlijk ‘Willem Twelfhoeuen’) een viertel land in de Kamerikse polder Teckop had, waarop de graaf bepaalde rechten had. (foto’s 1.7-1.9)Een viertel is vier morgen en een morgen is ongeveer zes zevende hectare, dus het gaat om circa 3½ hectare. Latere vermeldingen van dit perceel zijn in de grafelijke administratie niet te vinden. Misschien was Willem Twaalfhoeven boer in Teckop en maakte dit land deel uit van een groter geheel dat hij exploiteerde. Er zijn echter uit de veertiende eeuw zo weinig gegevens bewaard gebleven, dat wij daarover in het ongewisse blijven. Dat de leenman in deze inschrijving ‘Willem Twelfhoeuen’ werd genoemd (waarbij de u als v gelezen dient te worden) is niet zo opmerkelijk. Toen een andere klerk later alle inschrijvingen van kopjes voorzag (waarschijnlijk om het register sneller te kunnen doorzoeken) koos hij voor een andere spelling en schreef er ‘Willem Twalefhoeuen’ boven.9 Tot in de negentiende eeuw zou de naam Twaalfhoven in vele spellingsvarianten worden geschreven. (foto 1.10)

Gerrit en Johan Twaalfhoeven
In 1388 kochten de pastoor en de vicarissen van de Buurkerk te Utrecht vier morgen land in de polder Kamerik Mijzijde. Het transport van het land vond plaats ten overstaan van de schout en een andere functionaris (de ‘asing’) en zes landgebruikers en inwoners (landgenoten en buren) uit de polder. Daaronder waren Gerrit Twaalfhoeven (‘Gheryt Twalofhoeven’) en Johan Twaalfhoeven (‘Johan Twalofhoeven’).10

Kamerik Mijzijde lag aan de westzijde van de Kamerikse wetering en werd boven begrensd door Oud Kamerik. Het gerecht aan de oostzijde van de wetering was achtereenvolgens in handen van de heren van Abcoude, de heren van Gaasbeek, de landsheer (Karel V), de Staten van Utrecht, vervolgens in de achttiende eeuw van de families Selkart en Van Teylingen. Uit dit gerecht komt het volgende levensteken van een Twaalfhoven.

De bron is een inschrijving in de registratie van de Hollandse grafelijke leengoederen in het land van Woerden, inzake een belening met 40 morgen land te Kamerik in het gerecht van de heer van Abcoude. Het land grensde aan land van het kapittel van St. Jan ‘in Gheryts xij hoeven’.11 De inschrijving is ongedateerd, maar de voorafgaande post is van mei 1412 en de volgende van augustus 1412, zodat deze waarschijnlijk ook uit dat jaar is. De omschrijving van het aangrenzende land berust kennelijk op een misverstand van de klerk. Meer voor de hand ligt dat bedoeld is dat het belendende land, van het kapittel van St. Jan te Utrecht, deel uitmaakte van het bedrijf van Gheryt Twaalfhoven. Die kan dezelfde zijn als de Gheryt uit 1388. (foto 1.11)

Jacob Gerritsz (I) en Gerrit Jacobsz Twaalfhoeven
Uit de eerste helft van de vijftiende eeuw is een aantal akten betreffende Kamerik bewaard gebleven, bijna alle betrekking hebbende op onroerend goed transacties, maar daarin zijn verder geen Twaalfhovens gevonden. Dat geldt ook voor de jaarrekeningen –voor zover bewaard gebleven – van een aantal religieuze instellingen te Utrecht met grondbezit op het platteland. De abdij van Sint Servaas had een hoeve in Kamerik, evenals het kapittel van Sint Marie, het kapittel van Sint Jan en het Sint Catharijneconvent, maar vooral de abdij van Sint Steven in Oudwijk bouwde in de loop van enkele eeuwen een groot grondbezit op in Kamerik. Er zijn dan ook relatief veel pachtakten en rekeningposten van deze abdij bewaard die Kameriks land betreffen, maar helaas over de Twaalfhovens weinig informatie opleveren.

Er zijn enkele jaarrekeningen bewaard van de bisschoppelijke rentmeester in dit gebied. Daaruit is in dit kader vooral de inning van de bisschopspacht interessant. Dit was een nog uit de ontginningstijd daterende grondbelasting, die o.a. geheven werd in de Meijepolder onder Bodegraven, in Zegveld en Kamerik Mijzijde, maar niet in de andere Kamerikse gerechten. De bisschopspacht werd niet over alle land aan de Mijzijde geheven, maar over ongeveer de helft. De oudst bewaarde rekeningen, uit 1377/’79, leveren geen Twaalfhovens op en die uit 1426/’27 al evenmin, tenzij zij zich verscholen hebben achter hun patroniem. Bijvoorbeeld Jacob Gerijtssoen, die in de jaren 1427-1430 betaalde voor twee morgen in Mijzijde, waarop hij zelf woonde, en hij of een naamgenoot voor nog 22 morgen aldaar. In beide laatste rekeningen betaalde ook in de aangrenzende polder Zegveld een Jacob Gerytssoen, voor 21 morgen.12 Misschien betreft het wel dezelfde persoon.

Min of meer aansluitend op deze bronnen zijn de oudste bewaard gebleven kohieren van enkele belastingen, het morgengeld (een grondbelasting) en het huisgeld. Er zijn van Kamerik (met uitzondering van Teckop, dat tot Holland behoorde) morgengeld registers uit 1459, 1461, een onbekend jaar (kort) na 1461, en 1511.

In 1459 betaalde een zekere Gerrit Jacobsz morgengeld voor een aantal landerijen in Kamerik Mijzijde. In de eerste plaats voor 22 morgen land die op naam stonden van Jacob Gerritsz en zijn medewerkers (hier op te vatten als medeeigenaars). In de tweede plaats voor 16 morgen, ook van Jacob Gerritsz. In de derde plaats voor 10 morgen 4½ hont land van Willem Kroeck (een hont is een zesde deel van een morgen).13

In 1461 stonden de 22 en de 16 morgen op naam van dezelfde eigenaren, maar werd de betaling van het morgengeld gedaan door Gerrit Twaalfhoven (‘Gerit Twallefhoven’) resp. Gerrit Twaalfhoven Jacobsz (‘Gerit Twalefhoeven Jacobsz’). Voor het land van Willem Kroeck betaalde een ander. Wel betaalde Gerrit Twaalfhoven (‘Gerit Twaloffhoven’) voor zeven morgen land van zekere Bongenaar in Kamerik Gaasbeeksgerecht, aan de overzijde van de Kamerikse wetering. Ook in het register van kort na 1461 staan de 22 en 16 morgen op naam van Jacob Gerritsz en werd er betaald door Gerrit Twaalfhoven Jacobszoon (Gerit Twalofhoeven Jacobsz), die ook weer het morgengeld voor de zeven morgen van Bongenaar betaalde.14

Geheel zeker is het niet, maar misschien betreft het hier twee generaties Twaalfhoven achtereen die betrokken waren bij de exploitatie van 22 morgen land aan de Mijzijde; Jacob Gerritsz in 1427/1429, 1459 en 1461, Gerrit Jacobsz in 1459 en 1461. Gerrit Jacobsz vinden we nog een keer vermeld onder de landgenoten en buren van Kamerik Mijzijde bij een transport van land in 1461.15 Misschien was hij ook dezelfde als Gerrit Jacobsz die in 1473 6½ morgen land te Kamerik van het kapittel van Sint Marie te Utrecht in pacht had.16 (foto’s 1.12-1.14)

Jacob Gerritsz van Twaalfhoven (II)
Een volgende generatie wordt genoemd in 1496 en 1502. In 1496 vermaakte Elizabeth, weduwe van Hugo van Roden, enige landerijen te Zegveld, Woerden en Kamerik aan het Sint Elisabethsgasthuis te Utrecht. In Kamerik betrof het vijf morgen land, waarvan Jacob Gherytsz van Twaleffhoven de pachter was.17 In 1502 kocht hij namens dit gasthuis vijf morgen morgen land in Oud Kamerik. Dit land was leenroerig aan de heer van het huis Nijeveld (in De Meern).18 Namens het gasthuis deed Jacob Gerritsz van Twaalfhoven de leenhulde.19 Eerder in dat jaar treedt Jacob Gheritss van Twaelfhoven met andere buren en landgenoten van Oud Kamerik op bij een transport van een morgen land aldaar aan de Oudedam.20 Misschien is hij dezelfde als Jacob Gerritsz die in 1487 namens zijn vrouw Hildegonde Gerrit Klaasdochter beleend werd met twee morgen land in Oud Kamerik, een perceel dat hij in 1496 namens haar overdroeg aan een ander.21 Ook dat behoeft echter nader bewijs. Dat geldt eveneens voor de twee nu volgende vermeldingen.

In het register van het morgengeld uit 1511 wordt een Jacob Gerritsz genoemd als eigenaar-gebruiker van 46 morgen land in Kamerik Gaasbeeksgerecht. De omschrijvingen van de belaste eenheden zijn slecht vergelijkbaar met die uit de jaren 1459-1461, zodat in de meeste gevallen de percelen van vijftig jaar tevoren moeilijk zijn te herkennen.22 Ook in het kohier van het huisgeld uit 1514 wordt een Jacob Gerritsz genoemd als inwoner van Kamerik Gaasbeeksgerecht.23

De achternaam werd lang niet altijd gebruikt
Na de vermeldingen van Jacob Gerritsz van Twaalfhoven in 1496 en 1502 is de naam (Van) Twaalfhoven in Kamerik niet meer aangetroffen, maar dat wil nog niet zeggen dat de familie ter plaatse niet meer bestond. In die tijd werden achternamen nog niet consequent gebruikt. Sommige namen raakten zelfs geheel in onbruik. In de praktijk gebruikte men dan bij voorkeur de voornaam en het patroniem, bijvoorbeeld Jacob Gerritsz, om betrokkene aan te duiden.
Het is overigens verleidelijk in Jacob Gerritsz (van) Twaalfhoven een broer te zien van Dirk Gerritsz Twaalfhoven, die enkele kilometers westelijker onder Zegveld en Bodegraven land had en de stamvader van vele – zo niet alle - nu levende Twaalfhovens werd. Toch staat dat niet zonder meer vast.

Gerrit Dirksz Twaalfhoven
In 1475 vond ten overstaan van de schout en landgenoten en buren van Neder Kamerik, onder wie ‘Geryt Dircxszn van Twalefhoeven’ een transport plaats van een stuk land aldaar.24 Er was dus, behalve Gerrit Jacobsz Twaalfhoven, die in 1459 en 1461 als zodanig optreedt, nog een naamgenoot; misschien wel een neef. In de morgengeld registers komt geen Gerrit Dirksz Twaalfhoven voor, maar misschien is hij identiek met de Gerrit Dirksz die in 1461 en enige jaren daarna morgengeld betaalde voor 24 morgen land in Kamerik Gaasbeeksgerecht, waarvan Dirk Gerritsz en anderen eigenaren waren.25

Gerrit Twaalfhoven
Er zijn ook gevallen waarin wel de achternaam, maar niet het patroniem werd gebruikt. In 1465 bracht de abdij te Oudwijk een conflict voor het bisschoppelijke hof dat zij hadden met Gerrit Twaalfhoven (‘Gerit Twelfhoeven’) te Kamerik, over land waarvan het gebruik hem opgezegd was.26 Dit kan zowel op Gerrit Dirksz Twaalfhoven als op Gerrit Jacobsz Twaalfhoven betrekking hebben, althans gezien vanuit de weinige feiten die wij kennen. Voor de plaats- en tijdgenoten was dat dilemma er misschien niet.

Van de kerk te Kamerik is een zestiende eeuws registertje (16 bladzijden) bewaard gebleven, waarin de inkomsten en de verplichtingen van de kerkelijke armenzorg worden beschreven. Het bestaat uit twee gedeelten. Omdat een deel van de bladen ontbreekt, is geen van beide gedeelten compleet. De eerste vijf bladzijden bevatten een opgave van landerijen en renten die de Heilige Geest (d.w.z. de armenzorg) te Kamerik toebehoorden. Na een blanco pagina volgt een opsomming van de te lezen memoriemissen. Deze lijst begint met Pasen, in april of mei, en eindigt in december. De eerste maanden ontbreken in het manuscript. Er komt één Twaalfhoven in voor.

Op de maand november wordt vermeld dat de kerkmeesters jaarlijks de armen 28 stuivers gaven uit de opbrengst van een morgen land die ‘Gerrit Twalefhouwen’ gegeven had. Dit land lag in ‘de Liefogen’ in de polder Kamerik Mijzijde. Voorts gaf ‘Gerrit Twalofhoven’ met zijn vrouw een morgen land in de (bruik-)weer van Jacob Cool (of Cole). Wat deze morgen aan pacht meer opbracht dan tien stuivers zouden de kerkmeesters aan de armen geven.27 In dit registertje ontbreken jaartallen vrijwel geheel, zoals meestal in memorieregisters. Vermelding daarvan was niet zo relevant, omdat het ging om jaarlijkse verplichtingen waaraan werd voldaan zolang de bijbehorende inkomsten duurden.

[ photo: 1.8 | Stichting Familie Twaalfhoven ]
Foto 1.8
[ photo: 1.9 | Stichting Familie Twaalfhoven ]
Foto 1.9
[ photo: 1.10 | Stichting Familie Twaalfhoven ]
Foto 1.10
[ photo: 1.11 | Stichting Familie Twaalfhoven ]
Foto 1.11
[ photo: 1.12 | Stichting Familie Twaalfhoven ]
Foto 1.12
[ photo: 1.13 | Stichting Familie Twaalfhoven ]
Foto 1.13
[ photo: 1.14 | Stichting Familie Twaalfhoven ]
Foto 1.14

Voetnoten

9NA, Leen- en registerkamer nr. 5 fol. 38; S. Muller Hzn., Het oudste register van graaf Florens. Heruitgave door de Hollandse Vereniging voor Genealogie ‘Ons Voorgeslacht’ als Hollandse bronnen dl. 4 (2009) p. 47.
10HUA, Bewaarde archieven II, Buurkerk nr. 268 fol. 44-45 en nr. 282.
11NA, Leen- en registerkamer nr. 56 fol. 66v.
12K. Heeringa, Rekeningen van het bisdom Utrecht 1378-1573 dl. I-1 (Utrecht 1926).
13HUA, Staten nr. 46-3 fol. 131 en 131v.
14HUA, Staten nr. 47 fol. 128 en 131v.
15HUA, Domkapittel nr. 1553.
16HUA, Kapittel Sint Marie nr. 341-1 fol. 9v.
17HUA, Bewaarde archieven II nr. 1017-2 (vriendelijke mededeling Dr. Ir. T. F. Verhoef).
18HUA, Bewaarde archieven II nr. 1010 fol. 141 (14-10-1502).
19HUA, Huis Nijeveld nr. 14 fol. 148 (10-10-1502).
20HUA, Bewaarde Archieven II nr. 1010 fol. 141-142 (11-6-1502).
21Ons Voorgeslacht 46 (1991) p. 392.
22HUA, Staten nr. 52-2 fol. 179v.
23HUA, Staten nr. 53 fol. 42v.
24HUA, Bewaarde Archieven I nr. 307.
25HUA, toegang 58 (Staten) Nr. 339.
26HUA, Bisschoppen nr. 202 fol. 51.
27Regionaal Historisch Centrum Rijnstreek en Lopikerwaard, te Woerden (hierna: RHCRL), Ned. hervormde gemeente Zegveld nr. 207 p. 15.

Index