[ photo: 2.16 | Stichting Familie Twaalfhoven ]

Zeven generaties Twaalfhovens in Bodegraven, Zwammerdam en Nieuwkoop

2.6 Twaalfhovens door politieke en kerkelijke conflicten heen
(1489-1810)

Vanaf de middeleeuwen staan de Twaalfhovens te boek als katholiek.

De in de dertiende eeuw te Bodegraven opgetrokken kerk moet gedurende de 15e eeuw zijn uitgebouwd tot een indrukwekkende gotische basiliek met een verhoogd priesterkoor, een toren en twee kapellen. Tijdens de hoekse en kabeljaauwse twisten vielen in de 14e eeuw de Hoeken uit Woerden het kabeljaauwse Bodegraven aan. En in 1489 werd het grootste deel van Bodegraven, inclusief de majestueuze St. Galluskerk, door brand verwoest. Dat gebeurde ook in 1507 en 1512, toen Karel van Gelre met zijn troepen op strooptocht was. (foto 2.16)

Aan het begin van de tachtigjarige oorlog heeft in de jaren 1573-1576 het beleg van Leiden en Woerden door de Spaanse troepen grote materële gevolgen voor de Twaalfhovens gehad, zoals in dit hoofdstuk wordt beschreven. Maar ook de religieuze omwenteling door de Reformatie doet zich voelen. Na 1576 gaan Bodegraven en Woerden zonder geweld over tot het lutheranisme. Het altaar en de beelden blijven voorlopig in de kerk staan, de overdracht van de kerkelijke goederen wordt in 1577 voor het gerecht in Woerden geregeld. De lutherse predikant ‘bediende in zijn priestergewaad het Evangelie van de preekstoel’. Maar in de loop der tijd begon ‘de calvinistische leer ook in Bodegraven inwerking te krijgen’. In 1594 ging Bodegraven over tot ‘de Gereformeerde religie’. ‘De nog overgebleven kleine groep katholieken heeft dit alles met zielenleed moeten doorstaan’. Verreweg de meeste Twaalfhovens blijven katholiek. Dat blijkt o.a. doordat ze ‘voor het gerecht’ trouwen. In sommige takken treffen wij hen ook, vooral in de 17e eeuw, aan in de gereformeerde of remonstrantse doop-en trouwregisters.

In de jaren 1583-1643 was er geen inwonende pastoor in Bodegraven. De gelovigen werden bediend door naburige pastoors en doortrekkende missionarissen, veelal Jezuïten. Zij waren vaak afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden of de grote steden (Amsterdam, Utrecht), en opereerden vanuit Gouda, Wijk bij Duurstede en Haastrecht. In 1643 kwamen er een (in Bodegraven) inwonende pastoor, hetgeen de saamhorigheid bevorderde. Voor de eucharistie kwam men in het geheim bijeen in het huis van een geloofsgenoot. Maar, zoals de rondtrekkende missionarissen in de eerste vier decennia nogal eens in de gevangenis belandden, werden gelovigen, die hun huis openstelden, beboet op basis van de geldende ‘plakkaten’, zoals Geerlof Jacobsz in 1650, voor 200 gulden, door de baljuw van Woerden. Acht personen kregen een boete van 25 gulden. Een persoon met deze naam komt in dit hoofdstuk voor als een zwager van Gerrit Gerrits Twaalfhoven (IIIa). Misschien een kleinzoon van deze zwager?

Na 1650 werden de katholieken dus door de overheid scherp in de gaten gehouden. Daarom ging men ‘naar de overkant van de Rijn’, en wel in de buurtschap De Overtocht, gelegen onder Zwammerdam. Dat behoorde tot een ander rechtsgebied, de Heerlijkheid van Voshol, met een andere schout en baljuw in dienst van de heer van Brederode. Wel moesten de katholieken recognitiegelden, admissiegelden (als er een nieuwe pastoor kwam) en bienvenue-gelden (als er een nieuwe baljuw kwam) betalen. In 1656 waren er 200 toehoorders, maar de Statie had geen kerkgebouw. In 1660 werd Bernardus van Hartochsvelt S.J. pastoor, uit een rijke Amsterdamse familie. Dankzij diens broer Pieter, die eveneens in Zwammerdam kwam wonen, kregen de parochianen in 1666 een schuurkerkje (‘weer een schuilplaats’).

Alle kerkelijke groeperingen te Bodegraven werden in het rampjaar 1672 getroffen (foto 2.13). De Fransen vielen eind december de katholieke schuilkerk binnen en bedreigden en mishandelden de pastoor, die door de hevige kou naar Gouda vluchtte, evenals sommige Twaalfhovens, die daar stierven, zoals Ariën Gerritsz Twaelfhoeven (Vc), zijn vrouw en dochter in januari/februari 1673. In Bodegraven en Zwammerdam waren de hervormde, lutherse, en remonstrantse kerken in brand gestoken, en het instand gebleven ‘papenpredikhuijs’ werd voorlopig door de hervormden gebruikt. Pas onder de in 1677 gearriveerde pastoor Danckaert S.J. kon een nieuw parochieleven opgebouwd worden. Interessant is dat hij op 7 mei 1685 als eerste pastoor in de pastorie aan de Overtocht overleed, en daarna in het priesterkoor van de (hervormde?) kerk in Bodegraven werd begraven, voor het recht op begraven moest men fl. 3 aan de (hervormde?) kerk te Zwammerdam betalen.

Ondertussen ondervond de parochie de gevolgen van de conflicten op landelijk vlak binnen de katholieke kerk. In de jaren 1643-1677 was dat de competitie tussen ‘wereldheren’, seculiere priesters aangesteld door de apostolisch vicaris (vervanger van de Utrechtse bisschop), en ‘geestelijke heren’ van de Societas Jesu (orde). Het conflict tussen wereldheren en ordeheren wordt in 1677 ten gunste van de Jezuïeten opgelost. De ‘ondergrondse’ katholieke kerk kreeg echter opnieuw met interne onenigheid te maken, o.a. rond het Jansenisme. De apostolisch vicaris Codde verbood vanaf 1688 de uitoefening van de geestelijke bediening door Jezuïeten ook te Bodegraven. Zijdelings mengde ook de overheid zich in deze kwesties. In 1704 werd de Bodegravense pastoor Aloysius Meyer door de Staten van Holland en Westfriesland buiten hun territoir verbannen. Zo kwam er een eind aan negentig jaar (1604-1704) aanwezigheid in Bodegraven van paters S.J.

Na 1704 verenigden de twee r.k. stromingen zich, en ontstond er een hechtere band onder leiding van de pastoors, die in de jaren 1704-1767 uit de orde der Augustijnen kwamen. Vanaf 1708 werden doop-trouw-, en begraafboeken bijgehouden. Vanaf 1719 de jaarlijkse rekeningboeken van de kerkmeesters. De vier leden van dit kerkbestuur werden voor twee jaar gekozen, na twee jaar wezen de aftredende leden hun opvolgers aan. In de periode 1719-1858 traden tien Twaalfhovens op als kerkmeesters. Het aantal katholieken groeide, in 1741 waren er 420 communicanten. In 1767 werd op de plaats van het schuurkerkje een nieuwe kerk gebouwd, achter de huisjes tussen de straatweg en de Rijn. In deze periode was Joannes van Brantergem 42 jaar pastoor. Maar sinds 1767 werden de Augustijner paters niet meer door de overheid toegelaten.

Echter, in de laatste twee decennia van de 18e eeuw kwam onder invloed van de beweging der Patriotten verandering in de positie der rooms-katholieken. In 1785/1786 werden de recognitie, admissie-en bienvenue-gelden afgeschaft. Toen in 1795 de Republiek viel, ging de vlag op de katholieke kerk uit. In 1796 en 1798 vond in de Bataafse Republiek de scheiding tussen kerk en staat plaats, en werden de plakkaten tegen de rooms-katholieken ingetrokken. In datzelfde jaar ontstond de mogelijkheid om de in 1577 verloren gegane kerkelijke goederen te claimen. De katholieke kerkmeesters claimden de hervormde kerken van Bodegraven en Zwammerdam. Pas in 1810 werd een compromis gevonden. De hervormden zouden per kerk aan de katholieken fl. 200,- betalen. In 1824, resp. 1829 kregen de katholieken een eigen kerkhof. Cornelis Twaalfhoven was toen kerkmeester. (IXb-3, Hoofdstuk IV)

(Ontleend aan: C.M. Langeveld, Sint Willibrord. De Wachter aan de Overtocht, 1865-1990. 125 jaar H. Willibrorduskerk te Bodegraven. Uitgave Bestuur van de R.K. Parochie te Bodegraven, 1990.)

[ photo: 2.13 | Stichting Familie Twaalfhoven ]
Foto 2.13

Index